woensdag 3 december 2014

Klieren

Toen ze me haastig een glas cava in de hand drukte, verbaasde ik me er vooral over hoe snel ik een paar minuten eerder van op de glibberige kasseien was rechtgekrabbeld. Dat ik niet flauw ben gevallen, bedacht ik domweg.
'Santé! Of wat zegt een mens in zo’n geval?' zei ze en ongemakkelijk lachte ze haar rechte, witte tanden bloot. Haar foundation was een beetje te oranje, maar ze had wel een erg mooie regenjas aan. Vast geen H&Metje. Ik tikte mijn glas tegen het hare en nam een lange teug, klokte de plakkerige cava ineens half leeg. Met mijn andere hand voelde ik aan mijn onderkaak en aan de zijkant van mijn hals. Was dat een zwelling?

'Wacht, laat mij eens kijken.' Zachtjes drukte ze net onder mijn kaaklijn, waar ik klieren vermoedde. 'Aw,' zei ik. Ze trok meteen haar hand terug. 'Mijn klieren zitten daar. Denk ik. Dat doet pijn. Is dat normaal, weet je dat?'
'Nee. Eh, ik denk dat klieren sowieso wel gevoelige plekjes zijn, niet? Ik vraag straks ijs aan de barman. Maar ik wil je eerst snel iets zeggen, voor Jonas terug is.'
'Ja?' Ik bleef zachtjes op mijn klieren drukken, probeerde te bepalen of de lichte pijn die ik voelde normaal was, of niet. Kunnen klieren barsten? Wat zou er dan uitstromen?

‘Jonas heeft een moeilijke jeugd gehad. Zijn vader…. Ik ga niet het hele verhaal doen, maar zijn vader was geen fijn mens.’ Schaapachtig knikte ik. Ik merkte dat het me niet kon schelen wat ze uitkraamde, zolang ze maar bleef praten en we lekker binnen zaten. Nooit eerder had ik zo’n dringende behoefte aan warmte en menselijk geblaat. Als ik alleen zou zijn, en buiten, zou ik krijsen. Als ik mijn immer knorrige lief zou wekken om me tegen zijn afwijzend gebogen rug te gaan schurken, zou ik instorten.
‘Dus, als iemand hem… confronteert, dan slaan de stoppen door. Zoals jij. Je hebt hem geprovoceerd.’
Dan slaan de stoppen door, de stoppen, alsof je gevoelens en impulsen kan vergelijken met een kille, plastieken elektriciteitskast, die maar twee standen heeft: functioneren of doorslaan. ‘Zo werkt het toch niet,’ zei ik.
‘Wat bedoel je? Je hebt hem wél geprovoceerd. Je had jezelf moeten zien; zo kwaad je was! En dat voor een paraplu.’
‘Het was niet de paraplu. Wel, hij hééft mijn paraplu kapot gemept, maar,’
‘Gemept! Het was een speels tikje! We vonden het gewoon zo grappig, hoe jij kwam aangefietst, met die roze paraplu boven je hoofd. We kwamen net van een feestje, en we waren wat losjes, ja.’
‘Jullie lachten me uit! En waarom wilde hij zich niet excuseren? Hij sloeg mijn paraplu kapot. Natuurlijk was ik kwaad. Hij had niet moeten..’

Terwijl ik argumenten in mijn hoofd probeerde op te lijsten, merkte ik al dat ze verzonken in de doffe pijn die van mijn klier uitstraalde en in mijn vage maar verlammende angst dat de stad toch echt een troosteloze plek is. Mijn toch al vaak verward moreel kompas bleef rondjes draaien. Misschien had ik inderdaad niet zo moeten brullen, van die kapotte roze paraplu geen halszaak moeten maken.
‘Ach, kijk,’ haar toon veranderde, ze plooide haar mond in een glimlach. ‘Jonas is daar. Weet je wat? Ik weet zeker dat het hem spijt. Het is een goede gast, ondanks zichzelf. Hij verdient geen gedoe.’

Jonas was breder dan ik me herinnerde, en knapper. Terwijl hij op ons afstapte, wreef hij over de kneukels van zijn grote rechterhand. Een zenuwtrekje, zou ik later merken.
‘Liliane!’
‘Eliane,’ zei ik.
‘Eliane. Mooie naam. Ik bestel een fles cava,’ hij wees op mijn lege glas. ‘Ge zijt precies wel een felle hé, gij?’ lachte hij, terwijl hij de aandacht van de barman probeerde te trekken.
Ik glimlachte en veegde wat modder van mijn rok.
‘Er zijn er meer die dat zeggen.’
Het was warm in het café en we blaatten en we dronken. Vanavond kan je het naar je zin hebben, tingelden de wijnglazen en lachten de stamgasten. Na een tijd vergat ik te controleren of mijn klieren normaal aanvoelden.
Tot ik wakker werd, tussen Jonas en Patricia of Laetitia in, en ik door het plasje kwijl op het kussen zeker wist dat ik snel naar de dokter moest.