zondag 3 mei 2015

Mals gras.


Een lange kronkelweg met oneindig veel vertakkingen om uit te kiezen, dat had ze een flauwe metafoor gevonden. Als  zij zich voorstelde hoe de rest van haar leven er zou gaan uitzien, zag ze een zonovergoten boomgaard, met slanke bomen in bloei. Ze kon gaan, nee, huppelen, waarheen ze maar wilde, het gras was overal even mals en zacht aan de voeten.
De warme zon op haar gezicht bracht dat puberale beeld weer even in herinnering. Niet voor lang, want het zonlicht hinderde haar bij het lezen van de tekst op haar brede computerscherm. Ze zuchtte, stond op en stapte naar het raam.

Ga je de rolluiken dichtdoen?’ vroeg Ewout toen ze de draaistang al in haar handen had. Was hij maar niet zo dik. Had hij maar geen zo’n grote, immer opengesperde neusgaten. Dan zou ze zijn wensen wel voor vol kunnen aanzien, aan zijn comfort denken zonder ergernis over het verlies van het hare.
Ik zie mijn scherm zo niet goed.’
Maar het is de eerste mooie dag van het jaar! Laat het licht maar lekker binnenvallen, nee? Vitamine D, we hebben er allemaal te kort. Chronisch te kort, las ik onlangs ergens.’
Met een harde klap botste de draaistang tegen het raamkozijn. ‘Ok.’

Ze ging weer zitten, liet haar handen boven het toetsenbord zweven, klaar om het snedigste persbericht uit haar carrière te tikken.
Ewout, van zon achter glas maak je geen vitamine D aan.’ Ze hoefde niet te kijken om te zien dat hij zijn schouders ophaalde. Ze stelde zich voor hoe de vetplooien onder zijn ruime hemd over elkaar rolden en huiverde even.

Wie wil er nog koffie, luitjes?’ zei hij, voor hij de deur uitwaggelde, zijn aan de randjes al doorweekte papieren – kon die man na al die jaren niet een echte mok meebrengen? – beker in zijn brede poot gekneld. Sleep, sleep, sleep, het geluid van zijn platvoeten in die Guust-Flater-achtige espadrilles die hij droeg van zodra de temperaturen boven die tien graden uitstegen.


De grootste hypocriet op aarde, dat was zij.  Onder vriendinnen had ze het zo vaak over het loodzware juk van de schoonheidsindustrie en de vedettencultus, een juk dat geen enkel vetrolletje toestand, terwijl echte vrouwen toch vetrolletjes hadden, nee? 
Na zo’n gesprek trokken ze  - als ze genoeg gedronken hadden - vaak liefdevol aan elkaars lovehandles of gaven ze elkaar tikjes op de poep. 

Maar deze dikke man, die evenzeer gebukt ging onder het juk van de schoonheidsindustrie en de vedettencultus, wilde ze pijn doen. Ze wilde met scherpe stokjes tussen al dat vet porren.  Van de trap duwen, naar het slagveld sturen, doen struikelen, een vuistslag recht op zijn dikke neus verkopen, haar wraakfantasieën waren allemaal lichamelijk. 

Wraak, waarvoor? Zijn opportunisme, zijn kruiperigheid, de diepe overtuiging dat hij nooit iets moois zou verwezenlijken. En vooral omdat hij de vlezige herinnering was aan het feit dat ze zelf precies zo was geworden. 
De maandelijkse loonbrief was een bedje van mals gras maar had tegelijk een hek rond de boomgaard gezet. Ze moest niet zo in metaforen denken, dacht ze nog, een dichter zou ze toch nooit meer worden.