Ze keek om zich heen, naar de
krioelende mensen, de in het gras gezeten mensen, de drankjes kopende
mensen, de halfslachtig wiegende mensen. 'Hé, het is zo jammer dat
de plekken die ik leuk vind, zo blànk zijn,' zei ze, en plots zag ik
het ook. Pijnlijk hard viel het op dat het me nooit eerder was
opgevallen. Haar blik was waarschijnlijk veranderd door haar verre
jaar, maar nu ik haar ogen even had geleend kon ik het niet meer
ontzien. De volkomen bleekheid van de massa, die zo veel bleker was
dan de bewoners van de Gentse straten even verderop. Hoe makkelijk
het was om onopvallend en onbewust te verdwijnen in de kudde van je
eigen kleur. Je stapt er in en je wordt er zo door opgeslokt. Bijna
vergaloppeerde ik me in allerhande analyses over de witheid van de
culturele sector, die steeds maar de handen in de lucht gooit en 'we
vinden ze écht niet' zucht, maar ik had geen zin om hout te zitten
snijden.
De volgende nacht waren we beschonken.
Zonder nadenken stapten we zomaar een club binnen. De dansvloer zat
verzonken in de bodem, je moest een trapje af wankelen om mee te
doen. Alsof ik naar in ring van een hanengevecht uit een macho-film
stapte.
De muziek bonsde luid, het zweet druppelde haast uit
de lucht. Ik bewoog mee met de deinende massa, links, rechts, op en
neer, nu eens met de linker- en dan weer met de rechterarm, kont en
bekken, op die organische, bijna mystieke manier van spontaan
aangeschoten dansen. Heel langzaam daagde het me dat ik daar niét werd
opgeslokt. 'Wat een interessante parallel met gisteren!' vond ik en
meteen schaamde ik me voor de leegheid en banaliteit van die
gedachte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten